Goeiemorgen,
De maand augustus stond voor vakantie en weinig zon, september voor het oppikken van de draad en de eerste gebruinde huid van het jaar. Het is dankzij deze combinatie dat er vandaag (eindelijk!) een nieuwe De Tussentijd op je digitale deurmat komt gerold.
Heb je de nieuwsbrief van juli gemist? Die kan je hier teruglezen.
Veel leesplezier,
Len
Drie mannen stappen in de zomer van 1969 in een ruimtevaartuig dat hen in vier dagen in een baan rond de maan brengt. Terwijl twee van hen in een kleinere module aan de afdaling naar het maanoppervlak beginnen, blijft de derde aan boord van de Columbia. Zijn voornaamste taak bestaat er vanaf dan uit het moederschip draaiende te houden om zo hun terugvlucht naar de aarde te verzekeren. Niemand weet nog zijn naam.
Wanneer de module met de anderen voet aan de grond zet ("The Eagle has landed”), dan is dat op de Mare Tranquillitatis, de Zee der Rust, waar het duo bijna zeven uur lang in beslag genomen wordt door de voorbereidingen van een uitstap waar de hele wereld naar uitkijkt. Nadien zet eerst de ene man een voet op het maanoppervlak, negentien minuten later gevolgd door de andere man. Bij de aanblik van het poederige landschap voor hem, spreekt die laatste vier woorden uit die in honderden miljoenen huiskamers wereldwijd weergalmen: “Beautiful view. Magnificent desolation.”
Wat een mooi zicht. Wat een magnifieke verlatenheid.
Deze uiting van verwondering schoot me te binnen toen ik onlangs naar een documentairereeks keek van de Britse openbare omroep. In enkele afleveringen balt ze de hele geschiedenis van ons zonnestelsel samen, sinds het ontstaan ervan tot de situatie vandaag. Maar een bijzondere aandacht besteedt ze aan de planeten. Ze passeren één voor één de revue, van de gasreuzen in de periferie tot de snelle dwerg vlakbij de zon en de andere aardachtige planeten. Stuk voor stuk fascinerende verhalen, maar tegelijk is het reduceren van een paar miljard jaar tot enkele uren visueel plezier erg confronterend.
De aarde bevindt zich momenteel, net zoals Mars bijvoorbeeld, in het bewoonbare deel van het zonnestelsel. Dat is het gebied rond elke ster waar op basis van factoren als de temperatuur en de samenstelling van de ruimtebrokken in theorie leven mogelijk is. Maar onze zon brandt langzaam op, waardoor ze zal afkoelen en uitdijen en de bewoonbare zone zich zal verplaatsen. Meer zelfs: over evenzoveel miljard jaar gaat het licht naar alle waarschijnlijkheid gewoon uit. De zon zal ons dan verzwelgen en van de aarde zal geen sprake meer zijn. (De docu zou er een uur of twee, drie aan besteden.)
Wat de mens op aarde doet, stelt in dat licht nog veel minder voor. Ooit behoorden de atomen in ons lichaam de dinosauriërs toe, de reptielen die het hier in totaal 165 miljoen jaar hebben uitgehouden. Zij werden geheel weggevaagd door de verwoestende impact van een meteoriet. En toch, het tijdperk van de dino’s duurde meer dan 800 keer langer dan dat onze soort al op aarde rondloopt.
Het zet je aan het denken, niet?
Ik zit in mijn zetel en al deze gedachten schieten me zomaar te binnen, maar ik besef ook dat ik er misschien beter niet te lang bij stilsta. Want wat is dan nog de betekenis van het leven?
De momenten waarop ik me verlaten voel, zijn talrijk. Ik heb het dan niet over het gevoel in de steek gelaten te zijn, waarbij ik letterlijk ben achtergelaten en dan in een ongewenste eenzaamheid ben beland. Deze verlatenheid staat los van de aanwezigheid van anderen, want zelfs in gezelschap kan ik soms helemaal alleen zijn. Alsof ik verlaten ben door mezelf, onthecht van wie ik werkelijk ben.
Stel je het maanlandschap voor, een vlakte zover het oog reikt, een oneindige leegte, bedekt met een laag grijs poeder.
Doorgaans duren deze momenten niet lang. Ze duiken plots op en zijn meestal even snel, haast onmerkbaar, alweer voorbij. Doen alsof ze niet hebben plaatsgevonden, is evenwel onmogelijk. Elk dergelijk moment van verlatenheid zal een kruimel achterlaten, ongeacht de intensiteit die ermee gepaard is gegaan. Een restant - minder dan een gedachte, amper waar te nemen als emotie - dat me toefluistert dat het verlangen naar een goed gesprek, een omhelzing of de afdruk van iemands hand op mijn huid groter is dan gelijk welke andere ervaring die ik op dat moment mogelijk ervaar. En zolang die behoefte onbeantwoord blijft, is dat moment onuitwisbaar.
Als ik het zo formuleer, lijkt de oorzaak van dat alles op een afhankelijkheid te wijzen. Een afhankelijkheid van andermans daden om me in het hier en nu te houden, om me gegrond te laten voelen. Dit is best beangstigend, want ik geloof in mijn eigenheid. Ik ben er met elke vezel in mijn lijf van overtuigd dat mijn zelfstandigheid het hoogste goed is. Alleen geeft mijn lichaam andere signalen.
Een van mijn vrienden heeft me recent nog op die tegenstelling gewezen. “We zijn twee eilanden”, stelde hij, “die toevallig samen iets doen. Maar we zijn geen team.” We zaten in de wagen, allebei met dezelfde bestemming en hetzelfde doel. Maar tegelijk is er niets zo onderscheidends dan weten dat zijn gedachten, met alle mogelijke wensen en verwachtingen die ze zouden kunnen bevatten, zich nooit integraal zullen openbaren aan mij. En dat hij nooit een volledige inkijk zal kunnen krijgen in die van mij. Twee hyperindividuele ervaringen op amper een meter van elkaar.
Ik ben in eerste instantie dus geneigd mee te gaan in zijn visie. Anderzijds lukt het me niet om te geloven dat geen enkele van onze gedachten elkaar op een moment geraakt hebben, in die gemeenschappelijke ruimte waarin we ons toch bevonden. Want dat zou betekenen dat we van bij de start tot in de eeuwigheid alleen door het heelal drijven.
En er is werkelijk niets magnifieks aan verlatenheid.
Fijn dat je De Tussentijd leest! Ken je iemand die deze nieuwsbrief ook lezenswaardig zou vinden? Aarzel dan niet om hem te delen.