Goeiemorgen,
Dat De Tussentijd een volatiel beestje is, blijkt maar weer. Ik had het gras in de knieën, zoals dat heet. Of last van voorjaarsvermoeidheid, waardoor de nieuwsbrief van mei eigenlijk die van juni is geworden. Maar kijk, hier ligt hij weer op je digitale deurmat.
Laat me beginnen met wat zelfpromotie. Voor MO* sprak ik enkele weken geleden met auteur Wim Peumans en performer en schrijfster Hind Eljadid over lief en leed bij lhbt-moslims. Dat artikel vind je hier.
Geniet van het weekend!
Len
Laat je e-mailadres achter om in de toekomst elke update van De Tussentijd te ontvangen.
Hij neemt een groot glas uit de kast achter zich en plaatst het op de houten snijplank. In een koperen maatbeker meet hij twee eenheden Ierse whiskey af. Hij laat het amberkleurige goedje in het glas glijden, waarna hij een halve citroen uitperst, het sap bij de whiskey giet en er nog wat suikerwater aan toevoegt. Het ei breekt hij open op de rand van het glas. De dooier vloeit soepel van de ene eierschaal in de andere, terwijl het eiwit bij de overige ingrediënten druppelt.
De barman zet een metalen beker over het glas en kijkt me aan. Ik moet glimlachen als ik me realiseer dat hij mij op de proef stelt. “Eerst een dry shake”, zeg ik, net op het moment dat hij de shaker met beide handen optilt en hem aan een duizelingwekkende snelheid rond zijn hoofd laat tollen. Hij zet het glas weer neer, haalt de beker eraf en voegt dan een handvol ijsblokken toe aan de cocktail. Hij shaket opnieuw, in dezelfde choreografie, alleen overstemt het klotsende ijs deze keer alle andere geluiden in de bar.
Vooraleer hij de drank in een robuust whiskeyglas overgiet, legt hij een zeefje op de maatbeker. Hij snijdt een reepje schil van de citroen, prikt het samen met een zwarte olijf op een tandenstoker en legt het stokje met beide uiteindes over de rand van het glas, zodat de garnering op het schuimende eiwit lijkt te rusten. Met een pipet druppelt hij ten slotte nog enkele rode vlekjes sherry op het witte oppervlak.
De man aanschouwt het resultaat met veel aandacht, alsof hij een checklist met visuele kenmerken overloopt waaraan hij kan aftoetsen of de vrucht van zijn inspanningen aan elke kwaliteitseis voldoet. Hij legt een zwarte servet op de bar en zet het glas met de grootste zorg neer.
Een whiskey sour. Perfect bereid, perfect geserveerd.
Hij kijkt me verwachtingsvol aan. In afwachting van mijn gezelschap had ik hem gevraagd of hij mijn lievelingscocktail kon bereiden, je weet wel, mét het eiwit. Zijn ooghoeken trokken samen en toverden de echo van een lach op zijn gelaat.
Ik nip van het glas. Het fluweelzachte schuim raakt mijn bovenlip, de drank glijdt mijn mond binnen. Ik proef de complexiteit van de whiskey en de scherpte van het citroensap, maar dan in een verhouding die de excessen weet te temmen. De cocktail smaakt niet zoet, niet zuur, niet scherp. Alle aroma’s vallen subtiel samen en creëren een rond en romig geheel. Ik knik. Ik knik en zeg: “Dit is het.”
Wat ik niet zeg, maar wel denk: “Dit is vrijheid.”
Alles wat ooit normaal was, is dat nu veel minder. Ik drenk me in het gelige, lichtoranje drankje. Samen met de cocktail laat ik een prikkelend gevoel mijn lichaam overnemen, een gloedvolle warmte die zich door mijn bloedbaan onder mijn huid nestelt. In gedachten reis ik van de plek waar ik dit drankje voor het eerst dronk - in de kelder van een afgeleefd Brussels huis - naar de bar in Keulen waar de barman in lederen schort er een rokerige versie van wist te maken, smokey, tot de plek aan de andere kant van de oceaan waar de whiskey sour zijn oorsprong vindt.
Het recept van de whiskey sour duikt pas voor het eerst op in 1862 in The Bartender’s Guide van Jerry Thomas, een New Yorker die via zijn saloons de Amerikanen kennis wilde laten maken met de geneugten van cocktails. Dat deze specifieke mengdrank in een havenstad als New York opdook, is dan weer geen toeval. In de eerste helft van de 19e eeuw was scheurbuik een groot probleem bij zeevaarders, in die mate zelfs dat het de voornaamste doodsoorzaak was. De ziekte wordt veroorzaakt door een langdurig tekort aan vitamine C. Citrusvruchten, die aan boord van een schip wel even bewaard konden worden, werden daarom onmisbaar op verre reizen. Voeg er de vanzelfsprekende aanwezigheid van whiskey aan toe - voor de sfeer en gezelligheid - en je krijgt een brouwsel dat aan de basis ligt van zijn prijzige variant uit de 21e eeuw.
De barman heeft zijn aandacht intussen verlegd naar een volgende bestelling. Net onder de rand van zijn t-shirt, aan de binnenkant van zijn arm, komt een tatoeage piepen. Een anker, zo beeld ik me in. Iemand die zo opleeft bij het vooruitzicht op de creatie van een whiskey sour, en er zich zo geconcentreerd op toelegt, moet wel een zeevaarder zijn, een matroos die weet dat de combinatie van een borrel en het sap van een citrusvrucht hem op de been houdt wanneer hij het ruime sop kiest.
Ik vraag me af hoe hij het zou doen op zee. Hij lijkt de kracht en de forse bouw te missen die ik met matrozen associeer. Het machogehalte, het robuuste karakter. Maar wat weet ik er eigenlijk van. Misschien wil hij met deze inkttekening enkel zijn passie voor de zee uitdrukken. Of staat het anker net symbool voor aanmeren en heeft hij hier zijn thuis gevonden.
De zee is voor mij woest en ongrijpbaar, onverzettelijk en verraderlijk. Een kolos vol gevaar. En toch. Weinig spreekt zo tot de verbeelding als de uitgestrektheid van het grijze water, een uitgestrektheid die slechts eindigt omdat de bolling van het aardoppervlak de massa achter de horizon doet verdwijnen. Elke keer ik op de trein stap naar Oostende en een voet zet op het strand, naar de kustlijn wandel, waar de rimpelende golfjes mijn tenen kietelen, breekt de omgeving open. Geen richtingen, geen muren, geen hindernissen. Licht en lucht. Er ontstaat ruimte, ook mentaal, en die is zo immens dat alles weer mogelijk lijkt.
Op de plek waar de vaste ondergrond eindigt, floreert de vrijheid. Ware vrijheid.
Ik drink de whiskey sour met spaarzame slokjes leeg. Het drankje voelt kostbaar, als de drager van geheimen en een schatkist vol goud.
Het is eenvoudiger om een anker uit te gooien dan om het weer binnen te halen. Maar als voor anker liggen geen keuze meer is, als de harde werkelijkheid van het leven de spontaneïteit en speelsheid in de kiem smoort, is zelfs de gedachte aan een ruisende golfslag een verademing.
Ik droom groot en denk grootser.
Over twee boeken die ik las
‘Hamnet’ van Maggie O’Farrell
Wanneer je iemand een hand geeft, liefkozend of als begroeting, raak je altijd een plekje tussen duim en wijsvinger aan. Niet het velletje vooraan maar de spier hogerop, nog voor de kootjes samenkomen in de pols. Een plek als een zacht kussentje, waarvan je meteen inziet dat elke aanraking een teder gebaar is, intiem, met een rechtstreekse lijn naar het hart.
Agnes, moeder van het titelpersonage en een van de hoofdrolspelers in dit ontroerende boek, heeft de bijzondere gave om iemands ziel te kunnen lezen als ze net op die plaats een vinger legt. De sensitiviteit die van deze simpele vondst afstraalt, heeft me diep geraakt. Niet de ogen, niet de oren, wel het simpele voelen, de ene huid tegen de andere: ik geloof niet dat er iets echters bestaat dan dit.
Wat ze voelt als ze de hand van William Shakespeare voor het eerst aanraakt (want ja, deze historische roman gaat over het gezin van The Bard), heeft deze indruk alleen versterkt. “Het had diepte, meerdere lagen, als een landschap. Er waren leegtes, openingen, verdikkingen, ondergrondse grotten, hellingen en glooiingen. Er was niet genoeg tijd geweest om dat allemaal te doorgronden - daar was het te uitgebreid, te complex voor. Het ontging haar grotendeels. Ze wist dat er veel meer was dan ze kon overzien, dat het groter was dan hen beiden.”
‘Judas’ van Amos Oz
Een jongeman ziet zijn leven in duigen vallen: zijn vriendin besluit met haar vorige vriend te trouwen, zijn doctoraatsonderzoek loopt vast en hij verliest de financiële steun van zijn ouders. Sjmoeël, van het knullige type, is in eerste instantie een onhebbelijk figuur. Dat hij met zijn hoofd altijd vooruit holt, zodat het lijkt dat zijn benen moeite moeten doen om het bij te houden, is een karikaturale manier om te tonen hoe ergerlijk naïef hij zijn problemen ontvlucht.
Maar los van het feit dat het verhaal zich op ingenieuze wijze verder ontvouwt, waarbij de drie hoofdpersonages elk de belichaming worden van een strekking binnen de moderne Israëlische geschiedenis, blijft mij ook de vage zweem van het subtiele viooltjesparfum bij. Want Sjmoeël trekt in bij een oude man en zijn schoondochter, met als enige voorwaarde de man enkele uren per dag gezelschap te houden. Hij raakt evenwel smoorverliefd op de vrouw des huizes, Atalja, die hij rond de vijftig schat - een pak ouder dan hem. Haar parfum, of het vleugje dat ervan overblijft nadat ze een ruimte al heeft verlaten, wekt zijn begeerte op.
“Hij stelde zich Atalja’s lange, zachte haar voor dat over haar linkerschouder viel en over haar geborduurde jurk. Haar manier van lopen, die een verborgen innerlijke dans in zich had, alsof haar heupen nog wakkerder waren dan zijzelf. Een vastberaden vrouw, vol geheimen, die je afwisselend sarcastisch en met een zekere koele nieuwsgierigheid behandelde, een vrouw die niet ophield je te bevelen en je altijd aankeek met lichte spot, misschien vermengd met een paar splintertjes mededogen. Dat mededogen koesterde je in je hart, alsof je voor haar alleen maar een in de steek gelaten hondje was.”
Of hoe de zintuigen onze verlangens zoveel meer diepgang geven.
Wijze woorden van Stephen Fry
Op het Instagram-account @_nitch verschijnen dagelijks quotes van boeiende mensen. Van de Britse acteur en schrijver Stephen Fry bleef deze hangen.
Vond je deze nieuwsbrief lezenswaardig? Aarzel dan niet om hem te delen met anderen.