Lieve lezer,
Na twee jaar pandemie wist het virus me in de voorbije weken eindelijk te verleiden. Op de dansvloer van de Gentse nachtclub A.M. vond het, tussen de sensuele en brullende lijven, de weg naar mijn lippen, neus en ogen, om zich nadien in mijn longen neer te vleien en mijn lichaam in een brandende koortsdroom te storten. Het was heftig en vermoeiend, het was één grote valstrik.
In De Tussentijd van vandaag neem ik afscheid van een van mijn literaire helden. En ik vertel je meer over de stuff I have been reading.
Fijn weekend,
Len
De fotografie en de ballonvaart, twee disciplines die ogenschijnlijk niet bijzonder veel met elkaar te maken hebben. Ze zijn ontstaan en hebben zich aan een min of meer gelijklopend tempo ontwikkeld doorheen de negentiende eeuw. Ze hebben zich nadien verder verfijnd met dank aan de zucht naar avontuur van een aantal Europese ondernemers.
Maar toch, schrijft Julian Barnes in Hoogteverschillen, hebben ze de wereld veranderd. Elk op zich uiteraard, zoals dat gaat met elke technologische vernieuwing. Maar werkelijk spectaculair werd het pas toen de twee werden samengevoegd. Aanvankelijk met het idee dat het de taak van landmeters zou vergemakkelijken of dat het van nut kon zijn in de militaire verkenning, als “rondtrekkende torenspits".
Wat gebeurt, is echter van een totaal andere orde. “Om van zo veraf naar onszelf te kijken, het subjectieve opeens objectief te maken: dat zorgt voor een psychische schok.” De mens kon zichzelf en zijn omgeving ineens zien vanuit een ander perspectief, een perspectief dat meer dan een eeuw later zou leiden tot een foto van onze blauwe planeet in de eindeloze duisternis van de ruimte.
De Britse auteur gebruikt deze metafoor om zijn liefde te beschrijven, zijn allesverslindende liefde voor de vrouw van zijn leven, die ongeneeslijk ziek blijkt te zijn en anderhalve maand later sterft op 68-jarige leeftijd: breng twee mensen samen en de wereld is veranderd. Dat ene moment waarin alles even verdwijnt, maak je nooit meer ongedaan.
Ik wil deze beeldspraak even hergebruiken om een ode te brengen aan een van mijn literaire voorbeelden. In dit geval ben ik de fotograaf die de wereld rondom hem gewaarwordt en daar op een bepaalde manier naar kijkt. En dan is zij de ballonvaarster die me uitnodigt plaats te nemen aan boord en me naar een plek boven de daken en kruinen navigeert. Zelfs al duurt de vlucht maar heel even, de verandering wordt werkelijkheid en de herinnering blijft eeuwig bestaan.
Waar ik naartoe wil, is dit. Heel af en toe lees je iets - een boek, een artikel, een interview, een betoog, een gedicht - waarbij je de woorden een voor een tot jou neemt en pas na afloop beseft dat ze iets wezenlijks veranderd hebben. Je bent er nietsvermoedend aan begonnen en stond er machteloos tegenover.
Dit overkwam mij enkele jaren geleden met het essay ‘On the mall’ van Joan Didion. Nu moet je vooreerst weten dat shoppingcentra, want daar gaat dit stuk over, mij eigenlijk niets doen. Ik vind ze kil, eentonig, bloedeloos. Compleet ontdaan van elke vorm van eigenheid.
De enige reden waarom ik er soms toch heen ga is dat het drukke gewoel in een stadscentrum of winkelstraat een zo mogelijk nog erger alternatief zijn. Ik kan het niet opbrengen om mij in die jungle te begeven en kies dan liever voor de snelle en efficiënte optie.
Ik weet dus waar het over gaat, alleen heb ik er zo mijn eigen gedacht over.
Wat me dus brengt bij het essay. Didion begint het stuk met de bijzondere mededeling dat ze, tijdens haar eerste achtjarige verblijf in New York, per post een programma volgt van de Universiteit van Californië rond de “theorie van shoppingcentra”.
Je leest het goed: een universitaire opleiding rond shoppingcentra.
Excentriek vond ze dat niet, schrijft ze. Om bij te leren over de financiering van winkelcentra en om te memoriseren wat de ideale parkeerverhouding van zo’n center is, bleef ze zelfs langer op kantoor. (Wat, voor de volledigheid, de redactie van Vogue Magazine is, waar ze op 20-jarige leeftijd terechtkomt nadat ze een schrijfwedstrijd heeft gewonnen.) Ze is hier niet zomaar aan begonnen. Nee, ze heeft namelijk het plan opgevat zich op de markt van shoppingcentra te storten, want dat zou haar de financiële zekerheid bezorgen die ze nodig heeft om fictie te kunnen schrijven.
We spreken dan over het einde van de jaren 1950, begin jaren 1960. Die context is niet onbelangrijk, want in die periode, zo net na de Tweede Wereldoorlog, zijn winkelcentra “de perfecte fusie tussen het winstoogmerk en het egalitaire ideaal”. Het is de periode van de babyboomers, van nooit geziene economische ontwikkeling en van vrijheid en gelijkheid. In de Amerikaanse voorsteden stond de auto gelijk aan vrijheid en de shoppingcentra aan gelijkheid.
Twee auteurs van het handboek dat ze in die dagen van voor tot achter van buiten leert, James B. Douglas en David D. Bohannon - beide ook eigenaar van een winkelcentrum in respectievelijk Seattle en San Francisco - noemt ze “romantische en revolutionaire geesten”. Met de allure van een experte rakelt ze het ene na het andere detail op uit de shoppingcentra-theorie, om ons te bewijzen dat ze het echt wel serieus meende. Dat je de parkeerplaatsen bijvoorbeeld beter eerst wat te groot schildert, zodat het lijkt alsof de parking altijd goed vol staat en je shoppingcenter dus een populaire plek is. En dat een restaurant altijd een eersterangsplek verdient. Behalve als het om een Chinees restaurant gaat, want die horen thuis in rang drie.
Ongeloof en verbijstering wisselen af. Ik weet niet goed wat ik precies aan het lezen ben, maar tegelijk word ik helemaal meegezogen in haar sérieux. Er bestaat een handboek voor shoppingcentra! Iemand heeft hier ooit modellen voor uitgewerkt! Men heeft academici ingeschakeld om zich over de meest prangende vragen te buigen! (Zoals daar zijn: plaats je de trekpleister van het center beter aan de ingang, zodat bezoekers rechtstreeks van de parking de winkel kunnen binnenstappen? Of leid je hen eerst langs de “minder interessante” winkels? Oplossing: voorzie twee trekpleisters, één aan elke kant van het center.)
Als het einde van de tekst nadert, voel ik een vorm van teleurstelling de kop opsteken. En ergens voel je aan de toon dat haar motivatie vijftien jaar later, wanneer ze dit essay schrijft, helemaal is veranderd. Haarzelf verloochenen doet ze evenwel niet. Er bestaat een reden waarom ze ons dit vertelt, maar daar komen we pas achter in de laatste paragraaf. Haar verlangen om zelf winkelcentra te bouwen is verdwenen, geeft ze toe. Op dagen dat ze somber wakker wordt, is het evenwel de plek waar ze naartoe vlucht.
Shoppingcentra zijn de ultieme gelijkmakers, jazeker. Maar, schrijft ze, ze verdoven ook elke vorm van angst. En wel omdat je er “voor even in een waterige omgeving vertoeft die je niet alleen van licht maar ook van oordeel vrijwaart, die je niet alleen van oordeel maar ook van persoonlijkheid vrijwaart”. Geef je ego over aan het idee van het shoppingcenter en je kunt zijn wie je wil.
Voor het eerst in mijn leven lees ik iets over winkelcentra wat me verrast en, meer zelfs, aan het denken zet. En dat is meer dan 40 jaar nadat ze het stuk heeft geschreven.
Dat gegeven op zich sloeg me met verstomming, terwijl het lang niet het eerste was wat ik van haar las. Nochtans had niets aan haar jeugd en afkomst op uitzonderlijkheid gewezen.
Joan Didion ziet het levenslicht op 5 december 1934 in een conservatief nest in Sacramento, een nietszeggend stadje in het Californische binnenland, ver weg van wat later zou uitgroeien tot de hippe hotspots en toeristische trekpleisters van de West Coast. Ze leeft redelijk teruggetrokken. Tijdens haar tienerjaren schrijft ze de romans van Ernest Hemingway over om aan den lijve te ondervinden hoe taal werkt. Maar als ze zich aanmeldt voor de universiteit van Stanford, wordt ze geweigerd en kiest ze bij gebrek aan beter voor de Universiteit van Californië, in Berkeley.
Tijdens haar leven groeit ze niettemin uit tot een icoon van de Amerikaanse literatuur.
Het essay ‘On the mall’ maakt deel uit van de bundel The White Album, waarin enkele van haar beroemdste stukken zijn verzameld. Zo ook het gelijknamige essay, dat aanvangt met haar misschien wel meest beroemde zin.
We tell ourselves stories in order to live.
We vertellen onszelf verhalen om te kunnen leven. We interpreteren de wereld, we geven hem betekenis. We hebben dat nodig, want wat zouden we anders doen. Zeker als schrijver zoek je verbanden en leg je ideeën op aan de volstrekt willekeurige wereld die zich rondom jou ontspint. Je zoekt een narratief, omdat je elk verlies aan jezelf uitgelegd moet krijgen.
Wat ze met The White Album uiteindelijk verwerft, is net een blik die hiervan probeert los te komen.
Net voor kerst is Joan Didion gestorven aan de gevolgen van de ziekte van Parkinson. Ze werd 87 jaar. En zodoende moest ik afscheid nemen van een van mijn persoonlijke helden, iemand met een indrukwekkende nalatenschap waaraan ik me gelukkig nog een lange tijd zal kunnen laven. Tezelfdertijd moest ik ook afscheid nemen van het totaal onrealistische maar niettemin overtuigende idee dat ik ooit de kans zou krijgen haar te interviewen, haar te ontmoeten zodat ik haar kon uitleggen wat ze voor ons nog steeds betekent. Dat stemde me droevig.
Het eerste wat ik deed nadat ik het nieuws van haar dood had ontvangen, was ‘On the mall’ nog eens herlezen, wetende dat ik dat zal blijven doen wanneer ik het gevoel heb dingen niet te zien of net dingen te zien die er helemaal niet zijn, wanneer ik het gevoel heb dat mijn ego in de weg zit.
Stuff I have been reading
In een hoek van mijn boekenkast staat een zwart notitieboekje van Moleskine. Het staat niet zij aan zij met de andere boeken maar leunt er nonchalant tegenaan, waardoor het enkele titels aan het oog onttrekt. Op de kaft plakt een sticker waarop je ‘STUFF I HAVE BEEN READING’ kan lezen.
Het opschrift verwijst naar het gelijknamige boek van Bill Hornby - de Britse auteur van onder meer de verfilmde romans About a boy en Juliet, Naked. Ik kan me niet meer herinneren waar en wanneer ik dat boek op de kop heb getikt, maar het is de verzameling van columns die hij tussen 2006 en 2011 voor het magazine Believer schreef. Daarin bracht hij elke maand verslag uit van de boeken die hij las en wat dat met hem deed. Een soort leesdagboek, als het ware. (Maar dan van voor de tijd van Goodreads.)
Elke bijdrage start hij evenwel met twee lijstjes: één waarin hij opsomt welke boeken hij heeft gekocht en één met de boeken die hij heeft gelezen. En de columns waren zo amusant dat ze me hebben geïnspireerd. Sinds juli 2013, toen ik voor twee maanden naar Tanzania vertrok, hou ik zelf dergelijke lijstjes bij in dat zwart notitieboekje.
Dat zag er voor de voorbije maand zo uit:
Wat fijn dat je De Tussentijd leest! Volg me op Instagram of Twitter voor meer.
Wil je iets kwijt? Laat dan een opmerking achter in de comments of beantwoord deze mail. Ken je iemand die deze nieuwsbrief ook lezenswaardig zou vinden? Aarzel zeker niet om hem te delen.